Vanaf de oprichting van de Vrijwillige Landstorm werden zogeheten Landstormkorpsen opgericht. Veelal lokale initiatieven, waarbij lokale namen werden gebruikt. Een voorbeeld is het Landstormkorps Limburgse Jagers, Landstormkorps Zuid-Holland West en Landstormkorps Nieuwe Hollandsche Waterlinie. Voornamelijk opgebouwd zoals de Vrijwillige Landstorm bedoeld was, aanvullingreserves voor infanterie onderdelen. In totaal zullen er hier 19 van worden opgericht.
Door majoor Fred Warmer
Daarnaast werden ook andere korpsen opgericht, de zogeheten Vrijwillige Landstormkorpsen. In 1916 werd het Vrijwillige Landstormkorps ‘Motor-, Vaar- en Voerwezen’ opgericht. Aan het eind van de mobilisatie bleef dit korps bestaan. Zij moesten in ‘buitengewone tijden’ diverse centrale voorzieningen draaiende houden. Bijvoorbeeld de spoorwegen, de PTT, de kolenmijnen, de voedselvoorziening, de transportdiensten over land en water en de gemeentelijke voorzieningen van waterleidingen, gasfabrieken en elektriciteitscentrales.
In 1920 werd het Vrijwillige Landstormkorps (VLK) Motor-, Vaaren Voerwezen vervangen door de Vrijwillige Landstormkorpsen met bijzondere bestemming: Motordienst, Vaartuigendiensten en Spoorwegdienst. Hun taak werd uitgebreid met de handhaving van de binnenlandse orde en ook de inzet bij massale stakingen.
In tegenstelling had het in 1921 opgerichte Vrijwillige Landstormkorps Luchtwachtdienst uitsluitend militaire taken. Hetzelfde gold voor het in 1939 opgerichte Vrijwillige Landstormkorps Luchtafweerdienst. Pas na de oprichting van deze ‘bijzondere korpsen’ in 1920, werden de vrijwilligers herkenbaar aan hun uniform door de invoering van speciale kraagdistinctieven.
De Motordienst had een automobielrad, voor de Vaartuigendienst was dit een onklaar anker, voor de Spoorwegdienst een gevleugeld rad, voor de Luchtwachtdienst een kijker en voor de Luchtafweerdienst gekruiste kanonnen met een propellor.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1916) werd in allerijl het Landstormkorps ‘Motor-, Vaar- en Voerwezen’ opgericht. De stakingen van 1903 leerden dat spoorwegen essentieel waren voor de nationale infrastructuur. Het Vrijwillig Landstormkorps Spoorwegdienst, dat werd opgericht in 1920 (Legerorder 1920 nummer 349), viel onder de Commandant en Directeur Etappen- en Verkeerswezen.
Bij de spoorwegdienst werden uitsluitend vrijwilligers toegelaten die al werkten bij de Nederlandse spoorwegen. Hun taken waren divers; van machinisten, technici, ondersteunend personeel tot stationmedewerkers, evenals het bedienen van signaal- en centrale wisselbedieningsinrichtingen. Tijdens de moblisatie in 1939 werden vele stations in Nederland bemand door vrijwillige landstormers van de spoorwegdienst. De NS stations werden gemilitariseerd om de mobilisatie te ondersteunen. En de treinen werden bediend en bemand door gewapende manschappen.
In de Haarlemse Ripperdakazerne werd op 12 juli 1915 de Motordienst opgericht. Deze werd later herdoopt in Depot Motordienst of DMD. Om in geval van nood over voldoende reservechauffeurs te kunnen beschikken, werd op 27 januari 1920 het Vrijwillige Landstormkorps Motordienst (VLMD) opgericht. Dit bestond voornamelijk uit vriiwilligers die chauffeur of monteur waren in de burgermaatschappij.
In de daarop volgende jaren kregen talloze militairen van allerlei onderdelen hun rijopleiding, terwijl ook andere automobieltechnische cursussen werden gegeven. De ‘Schoolcompagnie van de Motordienst’ werd op 1 januari 1936 omgevormd in het Korps Motordienst (KMD).
Tijdens de mobilisatie van 1940 werden 15.000 leden van het Vrijwillig Landstormkorps Motordienst ingezet om circa 12.000 vrachtauto’s, 1.600 personenauto’s en 30.000 paarden te vorderen. Dit bleek de nodige problemen op te leveren. Alle gevorderde voertuigen moesten door leden van Vrijwillige Landstorm en Bijzondere Vrijwillige Landstorm, naar de mobilisatiecentra gereden worden. Daar werden ze grijsgroen geverfd of gespoten en voorzien van het militaire oranje nummerbord met zwarte cijfers en letters. De tijdens de meidagen gevorderde voertuigen werden soms provisorisch geschilderd, maar over het algemeen moesten die voertuigen direct worden ingezet dus behielden die vaak hun civiele kleuren.
Vierduizend leden van het Vrijwillig Landstormkorps Motordienst protesteerden tijdens de eerste dagen van de mobilisatie dat zij het leger waren ”ingeronseld”. Zij hadden immers alleen getekend voor optreden tegen een binnenlandse vijand en konden uitsluitend worden ingezet ter handhaving of tot herstel van de openbare orde en rust. Hierop verlieten zij dit korps en werden vervangen door dienstplichtigen met een rijbewijs.
Op 13 februari 1920 werd bij Ministeriële Beschikking (no. 210) het Vrijwillige Landstormkorps Vaartuigendienst (Vtd) opgericht. Dit korps bemande gemilitariseerde vaartuigen, zoals veerponten, sleepboten, vletjes en soms groter materieel. Zij verzorgde vervoerstaken op Nederlandse waterwegen en bij inundaties (door militairen onder water gezet gebied). Ook werd de Vtd ingezet voor provisorische pont- en vaardiensten, maritieme patrouillediensten en maritieme geniediensten.
Een groot deel van de bemanning was vrijwilliger, vaak de oorspronkelijke scheepsbemanning. Vaak betrof het oudere leden van de Vrijwillige Landstormkorpsen. Het ging bij de Vtd in principe om de kennis en kunde, niet om het militaire aspect. Men werd slechts gemilitariseerd omdat het Oorlogsrecht dat voorschreef. Een klein contingent bestond uit reguliere militairen, die meestal de militaire taken aan boord of binnen het detachement vervulden. Het gros van het VLSK Vtd was in het westen van Nederland gestationeerd, op de grote rivieren. Tijdens de meidagen van 1940 zijn diverse vrijwilligers gesneuveld in de strijd.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) raakten de militaire experts ervan overtuigd dat in een volgende oorlog het vliegtuig een belangrijke rol zou spelen. In 1915-1916 geeft opperbevelhebber generaal Snijders opdracht een luchtwacht met een waarnemings- en meldingssysteem te organiseren. In korte tijd ontwikkelt het Nederlandse leger een waarschuwingssysteem. Waarnemen doet men met het blote oog en het eigen oor. De gegevens worden vervolgens per telefoon doorgegeven.
Naarmate de vliegtuigen steeds sneller worden, moeten waarnemers op grotere afstand opereren en neemt het aantal linies en waarnemingskringen toe. De ontwikkelingen in de militaire luchtvaart maken het intussen noodzakelijk dat de ogen versterkt worden met kijkers. Apparatuur om naderend motorgeruis snel op te merken vindt zijn weg naar de troepen en gebruik van de telefoon is onontbeerlijk. Een bruikbare radar zal nog jaren op zich laten wachten.
Gevaar vanuit de lucht
Bij de demobilisatie in 1918 wordt deze organisatie opgeheven, maar niet voor lang. Bij ministeriële beschikking wordt op 9 maart 1921 de oprichting bevolen van een Vrijwillige Landstormkorps (VLK) Luchtwachtdienst. Op 146 plekken in het land werden luchtwachtposten ingericht op daken, torens en molens. Hun taak was gegevens te verzamelen over de ‘verschijning en beweging’ van vreemde vliegtuigen boven Nederlands grondgebied. Deze gegevens belden zij door naar de drie Hoofdluchtwachtbureaus in Amsterdam, Rotterdam en Utrecht. Dit gaf gevechtsvliegtuigen de tijd om op te stijgen en luchtdoelartillerie te alarmeren en de bevolking te waarschuwen voor mogelijk luchtgevaar. Het Vrijwillige Landstormkorps Luchtwachtdienst viel onder het Centraal Luchtwachtbureau (CLB) in Den Haag. Daarnaast waren er dertien luchtwachtdetachementen op de eigen vliegvelden actief, die tevens de start en landing van eigen vliegtuigen meldden.
De luchtwachtdienstposten waren via reguliere PTT lijnen via hun commandoposten alle aangesloten op de communicatie ringlijnen. Ons land was verdeeld in tien van die ringlijnen, die alle onderling waren verbonden. Vanaf het hoogste punt van het dorp of stad speurden luchtwachters onafgebroken de hemel af, alert op bewegingen of geluiden van vliegtuigen. Het werk van de luchtwachters bestond uit: kijken, luisteren en melden.
Eigen woonomgeving
Om de posten te bemannen moesten vrijwilligers worden gerekruteerd. Zij dienden ‘goed van gezicht en gehoor’ te zijn en ‘enige handigheid in telefoneren’ was ook gewenst. Na WOI was de acute oorlogsdreiging voorbij, maar na vier jaar mobilisatie blijkt het moeilijk om de Luchtwachtdienst met personeel te vullen. Dienstdoen in eigen woonomgeving blijkt bij de werving echter motiverend te werken. De vrijwillige luchtwachtteams voerden in de meeste gevallen enthousiast hun opdracht uit. Bijzondere vaardigheden of een bovengemiddelde fysieke conditie waren voor de taken niet vereist, en omdat voor waarnemingen in het gehele land veel mensen nodig waren, met name in de kust- en grensregio’s, had het toenmalige Ministerie van Oorlog uit kostenoverwegingen besloten deze taak door vrijwilligers te laten uitvoeren.
De meesten waren al wat ouder, maar dat was geen bezwaar omdat ‘de dikwijls lange, eentonige wachten zijn een weinig gewaardeerde bezigheid voor jongelui’. Enkele malen per jaar werd er geoefend, waarbij de Nederlandse luchtmacht toestellen liet overvliegen, zodat de luchtwachters hun waarneming konden trainen. Men heeft overwogen meisjes en vrouwen voor het korps te rekruteren. De vrijwilligers tekenden een zogenaamde verbandakte, die jaarlijks stilzwijgend werd verlengd indien men niet één maand van te voren opzegde. Een belangrijke clausule was dat het in tijden van mobilisatie niet mogelijk was de verbintenis te verbreken. Op 1 november 1938 werd de VLK Luchtwachtdienst samen met alle andere luchtverdedigingeenheden bij het Commando Luchtverdediging ondergebracht.
Mobilisatie
De Luchtwachtdienst was al bij het instellen van de BOUV [Buitengewone Oproeping Uitwendige Veiligheid] op 11 april 1939 onder de wapenen geroepen. Vanaf het moment dat in september 1939 de oorlog in de omringende landen daadwerkelijk uitbrak, functioneerde de Luchtwachtdienst min of meer zoals in oorlogstijd de bedoeling was. De posten waren bemand. De vrijwilligers trotseerden nachtenlang de winterkou op kerktorens, hoge daken en op heuvels gebouwde uitkijkposten. Op vrijdag 10 mei 1940 stonden de telefoons op de hoofdluchtwachtbureaus roodgloeiend. Vanuit het oosten kwamen honderden Duitse toestellen de grens over; Nederland was in oorlog.
De verwachting in hun eigen woonplaats te kunnen blijven bleek voor vele luchtwachters al snel een illusie. De bakkers en groentemannen waren geen burger-vrijwilligers meer, maar bleken onder militair gezag te staan. Net als de gewone militairen kregen ze de opdracht om voor het oprukkende front uit naar het westen te trekken en daar te hergroeperen of nieuwe orders af te wachten. Bij de Duitse aanval in 1940 gaven de vrijwilligers van het VLK Luchtwachtdienst, dat uit 4.017 militairen bestond, circa 16.000 meldingen door. Een groot deel hiervan kon gewoon op de radio worden beluisterd. Het korps wist zich met haar beperkte middelen in de oorlogsdagen uitstekend te weren.Tijdens de meidagen van 1940 zijn tijdens de gevechten ruim 20 luchtwachters gesneuveld in de strijd. Samen met de rest van het Nederlandse leger werd de dienst door de Duitsers in september 1940 ontbonden.
In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog heeft de Nederlandse overheid veel aandacht besteed aan het opbouwen van een effectieve luchtverdediging. Minder bekend is dat een belangrijk deel van de Nederlandse luchtafweer had
Door drs. Wim de Natris
Deze moest bedrijven en burgers beschermen tegen luchtaanvallen, als aanvulling op de luchtafweer van het leger en de luchtbescherming in de gemeenten. Het luchtafweergeschut zou worden gekocht met particulier geld en bemand door vrijwilligers. Het geheel zou worden georganiseerd in een nieuw landstormkorps. Vanaf eind 1938 ontstonden succesvolle inzamelingsacties, vooral in de grote steden. Zakenwereld en vooraanstaande burgers richtten comités op om geld in te zamelen bij bedrijven en burgers.
Begin 1939 kon het Vrijwillig Landstorm Korps Luchtafweerdienst worden opgericht. Ondanks de vlotte totstandkoming en groei is de geringe omvang van de Luchtafweerdienst op het moment van de Duitse inval mei 1940 de voornaamste reden dat het korps zo onbekend is gebleven. Op 10 mei 1940 stonden zes afdelingen van de Luchtafweerdienst paraat. Zes andere waren nog in oprichting.
Vereeniging voor Nationale Veiligheid
Vrijwillige luchtafweer was een idee van de ‘Vereeniging voor Nationale Veiligheid’. De vereniging werd in 1936 opgericht naast verenigingen zoals Ons Leger, Onze Vloot en Volksweerbaarheid. In tegenstelling tot de andere verenigingen wilde de nieuwe vereniging zich niet beperken tot alleen ‘propaganda’ voor versterking van de Nederlandse defensie. Ze wilde met aansprekende acties het grote publiek mobiliseren. Daarbij streefde ze naar samenwerking tussen alle politieke gezindten om daarmee de ‘schotjesgeest’ te overstijgen. Dat was in die tijd de aanduiding voor de verzuilde liberale, katholieke, protestantse en linkse deelbelangen in de Nederlandse politiek. De Vereeniging voor Nationale Veiligheid ontwikkelde zich in korte tijd tot een kleine maar invloedrijke pressiegroep van niet meer dan 300 tot 400 leden, georganiseerd in enkele tientallen autonome, plaatselijke comités.
Op 13 februari 1938 richtte de vereniging zich in een brief tot minister van Defensie Van Dijk met een pleidooi voor een vrijwillige luchtafweer. Alle ingrediënten voor de latere Luchtafweerdienst zijn dan al aanwezig. Een vrijwillige luchtafweer 1 moest bestaan uit een over heel Nederland vertakte organisatie van plaatselijke luchtafweereenheden, waarvoor het geschut met particulier geld werd betaald en waarvan de kanonnen werden bediend door vrijwilligers. De vrijwillige luchtafweer moest een aanvulling zijn op de luchtafweer van het leger, die was bedoeld voor verdediging van militaire doelen, en de passieve luchtbescherming door gemeenten en bedrijven.
Naar een korps Luchtafweerdienst
Op 1 juli 1938 werden alle relevante legereenheden samengebracht onder bevel van generaal-majoor P.W. Best. Op 1 november werd het Commando Luchtverdediging officieel opgericht. In Nederland was de grens- en luchtverdediging gemobiliseerd van 27 september tot en met 5 oktober. Nederland bleek vrijwel weerloos tegen luchtaanvallen. Onmiddellijk na afloop ging het nieuwe commando over tot aanschaf van grote hoeveelheden luchtafweergeschut. Daarmee werd de luchtdoelartillerie het snelst groeiende onderdeel van de landmacht. Voor het lichte luchtafweergeschut viel de keuze op 2 cm-kanonnen van het Zwitserse Oerlikon en 4 cm-kanonnen van het Zweedse Bofors, op dat moment de modernste typen op de markt. De aanwinsten werden meteen voor een aanzienlijk deel gereserveerd voor de vrijwillige luchtafweer. Vanwege tegenvallende leveranties werden eind 1939 in Duitsland aanvullende kanonnen gekocht van 3,7 cm.
De herbewapening in andere Europese landen werd nauwlettend gevolgd, ook in de Nederlandse dagbladen. Vooral de ontwikkelingen in Groot-Brittannië kregen veel aandacht. Volgens berichten zou de hele Londense luchtafweer, met luchtafweergeschut, zoeklichten en kabelballons, worden verzorgd door vrijwilligers van de Territorial Army. In Nederland werd de constructie als volgt. De afspraken tussen plaatselijke geldschieters en het ministerie van Defensie zouden worden vastgelegd in een contract. De kanonnen van 2 en/of 4 cm en een deel van de munitie werden betaald door particulieren. Omdat aanschaf en bezit door particulieren juridisch niet mogelijk was, ontvingen de particulieren geschut en munitie in bruikleen, dit naar een voorbeeld in Zweden. Bewaring en gebruik geschiedden onder militair toezicht op kosten van de particulieren.
De particuliere initiatieven zouden worden gebundeld tot plaatselijke afdelingen van een nieuw korps Luchtafweerdienst, binnen het deel van de Vrijwillige Landstorm dat inzetbaar was in geval van oorlog of oorlogsgevaar. Het nieuwe korps werd het zusterkorps van de Luchtwachtdienst. Naast deze twee korpsen is nog een korps Ballonversperringsdienst overwogen, maar kabelballons zijn voor de Duitse inval niet aangeschaft. Vrijwilligers voor de Luchtafweerdienst werden bij voorkeur geworven bij de deelnemende bedrijven en overheidsdiensten. Ze tekenden een verbintenis bij de Vrijwillige Landstorm. Het ging hierbij om buitengewoon dienstplichtigen die nooit in dienst waren geweest en om mannen die wel hadden gediend maar waarvan de reserveplicht was geëindigd. Bijkomend voordeel was dat jonge werknemers die als gewoon dienstplichtigen dreigden te worden opgeroepen hun dienst bij de plaatselijke afdeling van de Luchtafweerdienst zouden kunnen vervullen en dus beschikbaar bleven voor het bedrijf.
Strategische beveiligingsmaatregelen
Industriëlen uit Delft en de Zaanstreek kwamen het eerst in actie. Al voor de jaarwisseling van 1939 waren enkele Delftse bedrijven begonnen met het inzamelen van geld en het werven van vrijwilligers. Het Commando Luchtverdediging hield een veelvoud aan besprekingen met directies van bedrijven elders en kreeg een nog groter aantal verzoeken om informatie. In een overzicht van 14 december 1938 van de contacten met bedrijven tot dan toe staan een dertigtal bedrijven door heel Nederland genoemd.
Op 15 februari werd de Luchtafweerdienst opgericht en op 1 maart kwam het korps onder bevel van het Commando Luchtverdediging. De commandant van de Luchtwachtdienst, majoor A. den Hertog, werd ook aangesteld als commandant van het nieuwe korps. Woensdag 29 maart werd in Delft de eerste afdeling voor pers en publiek op het plein voor de Grote Kerk geïnstalleerd. Dat was op het nippertje, want op 11 april werd opnieuw overgegaan tot mobilisatie van grens- en luchtverdediging, en werden de Luchtwachtdienst en Luchtafweerdienst gemobiliseerd. Zo werden de burgervrijwilligers full time militair.
De mobilisatie hield in dat alle nieuwe vrijwilligers en afdelingen van de Luchtafweerdienst onmiddellijk bij indiensttreding en oprichting zouden worden gemobiliseerd. Het heeft geen merkbare gevolgen gehad voor de personeelswerving – eerder het tegendeel. Op 26 juli werd de afdeling Zaanstreek als tweede afdeling van de Luchtafweerdienst geïnstalleerd.
Eind augustus ging Nederland over tot algemene mobilisatie. Op 1 september viel Duitsland Polen binnen. Twee dagen later verklaarden Frankrijk en Groot-Brittannië de oorlog aan Duitsland en de Tweede Wereldoorlog was begonnen. Op 5 september volgde de installatie van de afdeling Den Haag. Begin 1940 kwamen er naast de drie bestaande afdelingen nog drie nieuwe bij. De afdeling Leeuwarden werd op 30 januari 1940 geïnstalleerd, nota bene de dag van de Friese Elfstedentocht. Utrecht volgde op 5 februari. Laatste was de afdeling Rotterdam op 4 maart.
Bombardement Rotterdam
Het Vrijwillig Landstorm Korps Luchtafweerdienst had uit moeten groeien tot een belangrijk onderdeel van de Nederlandse luchtverdediging. Zo zorgde de Luchtafweerdienst in feite voor de verdediging van de Randstad. Voor die tijd ging het dan ook om een heleboel geld. Op het moment van de Duitse inval kostten alle kanonnen voor de Luchtafweer samen ruim 4,3 miljoen gulden. Wie nam het voortouw? In Delft en de Zaanstreek ging het om een samenwerking van enkele grote bedrijven. In Rotterdam en Amsterdam was een breder deel van het plaatselijke bedrijfsleven de initiatiefnemer, in samenwerking met de gemeente. In beide steden werden plannen opgesteld voor rond 1 miljoen gulden. In Utrecht was de gemeente juist de voortrekker.
Bijna overal werden de inwoners gevraagd om een individuele bijdrage, natuurlijk naar draagkracht. Den Haag spande de kroon met een inzamelingsactie die ruim drie ton opbracht. Zo trof de Duitse inval het korps in zijn opbouwfase. Op 10 mei 1940 beschikte de Luchtafweerdienst over 46 stukken 2 cm-geschut, bemand door ruim 800 vrijwilligers. Van de zes opgerichte afdelingen zagen die van Delft en Leeuwarden het meeste actie. De eerste bevond zich tijdens de Duitse luchtlandingen rond Den Haag in de aanvliegroute naar vliegveld Ypenburg, de tweede vormde na de terugtocht uit Friesland met haar twee stukken de luchtafweer van de stelling Kornwerderzand op de Afsluitdijk. De niet-operationele afdeling Rotterdam was in haar stad zelfs de enige overgebleven en beschikbare luchtafweereenheid, maar kreeg orders om vanwege de gevechten uit de stad terug te trekken. Zoals bekend, is het Duitse bombardement op de Rotterdamse binnenstad vanaf lage hoogte met grote precisie uitgevoerd – precies het soort aanval waarvoor de vrijwillige luchtafweer in het leven was geroepen.