Dit hoofdstuk gaat over Nederland aan het einde van de Eerste Wereldoorlog en hoe ook in Nederland een revolutiepoging heeft plaatsgevonden, zoals in veel andere Europese landen.
De Vrijwillige Landstorm heeft een rol gespeeld in het voorkomen van deze mogelijke revolutie. Mensen kunnen als Buitengewoon Vrijwilliger meedoen met de Vrijwillige Landstorm. Deze nieuwe vrijwilligers komen uit alle hoeken van Nederland.
De revolutiepoging wordt tegengegaan door een contrarevolutie door de Nederlandse bevolking.
Europa heeft in de herfst van 1918 meer dan vier jaar oorlog gevoerd. Ongeveer 10 miljoen militairen en 10 miljoen burgers zijn gestorven. Een gelijk aantal – 20 miljoen – is gewond geraakt.
Vier jaren lang wordt er vanuit de loopgraven gevochten. Vier jaar lang vliegen dagelijks artilleriegranaten over de loopgraven heen. Telkens weer worden grote aantallen soldaten richting de stellingen van de tegenstander gestuurd. Ze lopen daarmee het machinegeweervuur van de tegenstander tegemoet en sterven in de gehaktmolen die het Westfront heet. Soms 60.000 doden in één enkel uur.
Oorlog, honger en weinig toekomstperspectief
Oorlog voeren kost veel geld: wapens, munitie en voorraden. Mannen worden uit fabrieken geplukt om te vechten aan het front. Hun arbeidsplaatsen worden weer opgevuld met mensen vanaf het platteland. Families in de stad én op het platteland worden hierdoor verscheurd.
Er is minder en minder te koop in de winkels. Grondstoffen zijn schaars en het leger krijgt de hoogste prioriteit. Aan eten, aan brandstof, aan alles is een tekort. Dit betekent dat hoe langer de Eerste Wereldoorlog duurt, hoe meer de bevolking lijdt en ontevreden wordt.
Mentaal volledig uitgeput door honger, armoede en uitzichtloze ellende, wil de bevolking in meerdere landen tegen het eind van de oorlog verandering, verbetering. Alles is de schuld van regeringen en politici, weg met hen, revolutie!
Dit betekent het begin van een tijd in Europa, waarbij revoluties en pogingen hiertoe plaatsvinden. Dat de regeringen en machtsstructuren van de keizerlijke dynastieën in Rusland, Duitsland en Oostenrijk worden omvergegooid.
Armoede, honger en ellende onder de bevolking zijn vruchtbare voedingsbodems voor ontevredenheid en opstand. En opstanden leiden bijna altijd tot geweld.
Communisten, anarchisten en andere ideologisch gedreven partijen, doen een gooi naar de macht.
Na dagen van onrust, demonstraties en stakingen verergert op 23 februari 1917 in Petersburg de situatie. Een demonstratie vindt plaats voor vrouwenemancipatie en tegelijkertijd is ergens anders in de stad een oproer vanwege de broodtekorten. Staalarbeiders sluiten zich aan bij deze demonstratie. In totaal staken en demonstreren op die dag zo’n 100.000 mensen. De autoriteiten sturen de politie en ‘Kozakken’ (cavalerie) eropaf. Dit werkt averechts en de menigte wordt alleen maar furieuzer. De Kozakken weigeren op te treden tegen de eigen bevolking en worden uitgedaagd met de leuzen “Brood!” en “Weg met de tsaar!”.
De tsaar wordt afgezet
De volgende dagen wordt het alsmaar grimmiger en soldaten kiezen de kant van de bevolking. De tsaar van Rusland – Nicolaas II – wordt afgezet en een voorlopige regering wordt gevormd. Een half jaar later op 25 oktober 1917 proberen de bolsjewieken van Lenin en Trotski de macht te grijpen. Zij genieten slechts steun van ca. 25% van de bevolking, maar door een krachtig optreden weten zij de macht te grijpen.
Burgeroorlog met miljoenen doden
Een burgeroorlog van 5,5 jaar lang volgt met enorm veel leed. Ca. 1 miljoen gesneuvelde militairen en ongeveer 9 miljoen burgerdoden door terreur, hongersnoden en ziektes. Ook zijn er ca. 7 miljoen weeskinderen en 2 miljoen mensen die het land ontvluchten. Deze situatie dwingt het Russische leger zich al snel terug te trekken uit de Eerste Wereldoorlog en Rusland sluit een wapenstilstand met Duitsland in januari 1918.
Na de vrede met Rusland wordt ongeveer een half miljoen Duitse soldaten van het oostfront naar het westfront gebracht. Met deze versterkingen wordt door de Duitsers in de zomer van 1918 nog één keer alles op alles gezet om de uitzichtloze oorlog te winnen. Dat lukt bijna! Maar ondertussen zijn de V.S. ook bij de oorlog betrokken geraakt. De ‘Geallieerden’ worden dankzij de Amerikaanse troepen per maand sterker en sterker. De Duitsers beginnen in te zien dat de oorlog niet meer te winnen is. Duitsland is oorlogsmoe, economisch uitgeput en streeft een wapenstilstand na.
Ondertussen breekt begin november 1918 een matrozenmuiterij uit in de Duitse marinehaven in Kiel. Deze verspreidt zich snel door Duitsland. In oktober heeft de chef-staf van de Duitse marine een plan gelanceerd om de Duitse vloot nog éénmaal te laten schitteren: een aanval tegen de Britse ‘Royal Navy’. Omdat de oorlog in feite al verloren is, wordt dit door de Duitse matrozen als een zelfmoordmissie gezien. In Duitsland breekt de revolutie uit.
Om aan een revolutie te ontkomen, vlucht de Duitse Kaiser Willem II in de nacht van 29 op 30 oktober vanuit Berlijn naar zijn militair hoofdkwartier in Spa (België). Hij heeft lang de situatie in zijn land verkeerd beoordeeld en revolutiepogingen onderschat. De V.S. eisen zijn aftreden om tot een wapenstilstand te komen. Op 7 november wordt in Beiern (zuid-Duitsland) een socialistische republiek uitgeroepen. Eindelijk op 9 november doet Kaiser Wilhelm II afstand van de troon en vlucht hij naar Nederland. Hier vraagt hij politiek asiel aan.
Door de revolutie’s in Rusland en Duitsland worden ook in Nederland, communisten, anarchisten en andere uiterst linkse socialistische idealisten geïnspireerd om de macht te grijpen.
Alle Nederlanders hopen natuurlijk op een betere toekomst, maar een grote meerderheid gelooft niet dat dit moet gebeuren met het gevaar van een burgeroorlog – met vele doden – zoals in Rusland.
Nederland is weliswaar buiten de Eerste Wereldoorlog gebleven, maar het Nederlandse leger is ondertussen al 4 jaar gemobiliseerd. Afwisselend zijn 200.000 tot 450.000 Nederlandse mannen jaren weg van huis en familie.
Tot 1916 kunnen wij als Nederland nog (redelijk) goed handeldrijven. We zijn neutraal en wij vinden dat we met iedereen handel kunnen en mogen drijven. Zo leveren wij zowel aan Groot-Brittannië, Amerika als ook Duitsland.
Maar hoe langer de oorlog duurt, hoe meer ook wij de gevolgen ervan gaan voelen:
De Duitsers beweren dat de Britten plannen hebben om de ingang van de Schelde te veroveren. Dit om de havens van Antwerpen te blokkeren. Als Nederland niet Zeeland extra gaat beveiligen, dan zullen de Duitsers Nederland aanvallen. Dit betekent extra kosten voor Nederland.
De Duitsers hebben grind en zand nodig voor de wegen en loopgraven die zij bouwen. Als Nederland niet toestaat dat dit grind en zand via de Nederlandse rivieren wordt vervoerd, zullen de Duitsers ons aanvallen.
De oorlog onder zee, gevoerd door Duitse U-boten, zal geen invloed hebben op Nederlandse schepen. Dit beloven de Duitsers aan Nederland. Maar alleen al tijdens de maand februari 1917 worden zeven Nederlandse schepen gezonken door Duitse torpedo’s. In het jaar 1917 gaan 31 Nederlandse schepen verloren aan torpedo’s en zeemijnen. In totaal zijn er zo’n 185 Nederlandse schepen tijdens de Eerste Wereldoorlog verloren gegaan. Telkens met de goederen die zij vervoeren.
Tegen het einde van de oorlog ligt de Noordzee bovendien zo bezaaid met zeemijnen dat ook Nederlandse vissersschepen regelmatig niet terugkeren. Vele vissers durven niet meer uit te varen met hun loggers en voorzien ons land niet langer met eiwitrijk voedsel.
Oorlogvoerende landen stellen alsmaar meer eisen aan Nederland. Amerika zal geen graan meer leveren als wij doorgaan te handelen met Duitsland. Duitsland op haar beurt zal geen steenkolen meer leveren als wij handel blijven voeren met Amerika.
Als Amerika in 1917 mee gaat vechten in de Eerste Wereldoorlog liggen er veel Nederlandse schepen in Amerikaanse havens. Amerika besluit deze schepen op te eisen, inclusief hun bemanning. Deze schepen moeten gebruikt gaan worden voor het vervoer van troepen en ammunitie. De Nederlandse schepen in de havens van Engeland worden op dezelfde manier door de Engelsen in beslag genomen. De Duitsers op hun beurt leggen beslag op de Nederlandse schepen in Duitse havens, die goederen vervoeren naar de Scandinavische landen.
Door al deze gebeurtenissen is in Nederland meer en meer schaarste aan het ontstaan. Er is te weinig steenkool zodat scholen hun deuren moeten sluiten. Ze kunnen simpelweg de scholen niet meer verwarmen. Er is niet voldoende eten verkrijgbaar, waardoor mensen gaan hamsteren. Zo worden prijzen opgedreven en worden goederen op de zwarte markt voor veel geld verkocht. Vanaf 1916 is voedsel daarom op de bon.
Tussen 1918 en 1920 heerst de Spaanse griep over de hele wereld. Geschat wordt dat er tussen de 20 en 100 miljoen mensen aan deze pandemie sterven. Dit is een veelvoud van het aantal doden door het oorlogsgeweld van de Eerste Wereldoorlog.
Deze grieppandemie slaat in bij vooral jongvolwassenen en niet zoals de Coronapandemie in 2020/2021 bij vooral ouderen. Door de kou en de honger zijn mensen al verzwakt en zijn ze meer ontvankelijk voor deze ziekte.
Dat het einde van de Eerste Wereldoorlog niet lang meer kan duren, is de verschillende Europese landen ondertussen wel duidelijk. Zo ook de manschappen van bijvoorbeeld het Nederlandse leger. Tot op heden heeft Nederland zijn neutraliteit kunnen handhaven. Nu nog het laatste stukje, het beëindigen van de oorlog.
De Nederlandse militairen kunnen niet wachten om naar huis te mogen. De afgelopen vier jaar zijn tussen de 200.000 en 450.000 manschappen gemobiliseerd.
De opperbevelhebber van het Nederlandse leger – generaal C.J. Snijders – besluit op 23 oktober 1918 alle verloven in te trekken van het Nederlandse leger. Dit doet hij met een duidelijk doel voor ogen. Om straks niet betrokken te raken bij eventuele gevechten als Duitse troepen vanuit België en Frankrijk over Nederlands grondgebied terugtrekken. Zo zijn er al gesprekken met het Duitse leger om hen veilige terugtocht te garanderen via Limburg. De Nederlandse militairen moeten de Nederlandse grens extra goed bewaken. Paraat staan!
Zijn besluit valt heel slecht bij de gemobiliseerde militairen. Ook de manschappen van het Nederlandse leger lezen de verschillende kranten en begrijpen dat de oorlog niet lang meer hoeft te duren. Ze hopen juist op demobilisatie, maar in plaats daarvan worden al hun verloven ingetrokken.
Ook bij de militairen is het eten door de tijd slechter geworden. Er zijn wel vaker verloven ingetrokken, maar de manschappen zijn vooral heel erg verveeld. Ze zijn al vier jaar lang gemobiliseerd en veel is er niet te doen.
Op vrijdag 25 oktober slaat de vlam in de pan op het legerkamp ‘de Harskamp’. Na terugkeer van een oefening is er te weinig eten voor de soldaten. De manschappen worden boos en beginnen hun ontevredenheid duidelijk te tonen. De commandant van de legerplaats, de overste Fabius, probeert zijn manschappen te kalmeren en wil dat ze de scherpe patronen inleveren. De opstandige soldaten weigeren! Soldaten bestormen na zijn oproep de officierskantine. Deze wordt geplunderd. Veel officieren kiezen het hazenpad en vluchten. De dag erna gaat de opstand door. Ruiten van de barakken worden ingegooid. Officieren worden met stenen bekogeld. Twee barakken en de kantine van de legerplaats worden in brand gestoken.
Langzaam keert de rust terug
Veel van de manschappen vertrekken daarna van de militaire basis de omgeving in. De brand bereikt het munitiedepot en deze ontploft. Onder leiding van een jonge officier – een luitenant – wordt met waarschuwingsschoten geprobeerd de orde te herstellen. Hij slaagt hier min of meer in en langzaam keert de rust in het kamp terug. Ook uit omliggende kazernes zijn troepen aangevoerd om de opstand de kop in te drukken.
Berichten in de kranten
Uiteraard doen kranten uitgebreid verslag hiervan. Vooral linkse kranten kloppen dit flink op en melden vele tientallen doden, terwijl er geen enkel dodelijk slachtoffer is te bekennen.
Zo meldt ‘De Tribune – Revolutionair Socialistisch Volksblad’ over deze gebeurtenis: ‘…omvangrijke muiterijen waarbij het gehele legerkamp de Harskamp is platgebrand, terwijl met scherp is geschoten.’
Hebben wij nu in Nederland eenzelfde situatie als een jaar daarvoor in Rusland? Begint het leger in opstand te komen? Het klinkt wel, zoals hetgeen precies deze dagen in Duitsland gebeurt in de marinehavens. Is er een revolutie aan het ontstaan in Nederland?
De meeste Nederlanders kijken niet zo op van wat er op de Harskamp is gebeurd. Een paar jaar geleden – in 1915 én 1916 – waren de manschappen ook ontevreden geweest en hebben ze ook ‘gemuit’. Maar een revolutiepoging, nee…
Een minderheid in Nederland ziet juist wel de voortekenen van een revolutie in Nederland. Socialistische en revolutionaire organisaties roepen op tot actie.
De leider van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP) – Pieter Jelles Troelstra – en andere kaderleden zien duidelijk wél een begin van een revolutionaire stemming in het Nederlandse leger. De opstand in de Harskamp is het bewijs hiervan. Dit kan zomaar leiden tot een revolutie! Het begin ervan is nu! Troelstra stelt daarom op 28 oktober 1918 dat er veranderingen moet komen. Niet via de democratische weg, maar via een volksrevolutie.
De internationale gedachte ook in Nederland
Ook in Nederland broeit het dus. Van de revoluties in het buitenland hebben wij in Nederland meegekregen via de kranten. We hebben gezien dat de revolutiepogingen vaak met veel geweld gepaard gaan. Ondertussen hebben wij ook socialistische soldatenraden in het leger. De leider van de SDAP gelooft in de ‘internationale gedachte’. Als alle fabrieksarbeiders in alle oorlogvoerende landen het werk neerleggen, dan worden er geen wapens en ammunitie meer gemaakt.
Burgemeester van Rotterdam
Zo houden bestuurders in Nederland al rekening met een mogelijke revolutie. De burgemeester van Rotterdam – dhr. Zimmerman – neemt op 9 november contact op met de ‘revolutionairen’ om de overgang naar een socialistische samenleving zo soepel mogelijk te laten verlopen. Op 10 november, stellen de SDAP, samen met het ‘Nederlands Verbond van Vakverenigingen’ (NVV) een manifest op met eisen aan de regering.
Voor 16 en 17 november staat een congres gepland waar de grote beslissing genomen zal worden: overgaan tot de revolutie met alle gevolgen van dien. Tijdens een toespraak op 11 november in Rotterdam spreekt Troelstra de volgende woorden:
“Grijpt de macht, die u in de schoot geworpen wordt en doet wat gij moet en kunt doen. Wij maken een revolutie omdat het kan en moet. Wij zullen dus zondag de gewichtige vraag hebben te bespreken of wij zullen overgaan tot een opperste raad van arbeiders en soldaten voor het hele land en van plaatselijke raden. Hebben wij daartoe besloten, dan is die raad vanaf dat ogenblik het opperste gezag van het land.”
— PIETER JELLES TROELSTRA
Ultimatum aan de Nederlandse regering
Op dinsdag 12 november eist Troelstra tijdens een speech in de Tweede Kamer dat de macht wordt overgedragen aan de socialisten. Er wordt door Troelstra een ultimatum gesteld: de regering krijgt vijf dagen de tijd om de macht over te dragen.
Hij doet een voorschot op het aanstaande congres van zijn partij op 16 en 17 november. Die vijf dagen worden door de Nederlandse regering vooral gebruikt om tegenmaatregelen te nemen. Niet alleen de regering, maar heel Nederland leest via de kranten de woorden van Troelstra van 11 en 12 november.
De dag erna – op 13 november – publiceert de Regering in de Nederlandse kranten de volgende proclamatie, waarin vooral veel maatregelen worden genomen om de bevolking tegemoet te komen.
De militaire voorraden worden ter beschikking gesteld aan de armen. ‘Lichtloze’ gezinnen krijgen petroleum. 500.000 paar militaire schoenen worden uitgedeeld. De armen krijgen kleding. Het broodrantsoen gaat omhoog van 200 g. naar 280 g. Uit Indië zijn schepen onderweg met vet en koloniale waren. Het afslachten van paarden en schapen wordt verruimd ten behoeve van de vleesvoorziening. De geallieerden leveren 50.000 ton tarwe, 2.000 ton cacao, 6.000 ton petroleum, 1.000 ton benzine, 1.700 ton soda en zeep, 3.000 ton koolstoffen, 4.000 ton katoen en 1.000 ton wol.
Het kabinet sluit af met een ernstig woord richting de aanhangers van Pieter Jelles Troelstra.
Op 13 november gaan ‘s avonds zo’n 3.000 communisten, revolutionair-socialisten, anarchisten en ca. 600 soldaten de straat op. Ze zijn op een bijeenkomst van ‘het Amsterdamse proletariaat’ in het gebouw van de Diamantbeurs op het Weesperplein. Sprekers zijn socialistische kopstukken zoals Ferdinand Domela Nieuwenhuis, Henriëtte Roland Holst en David Wijnkoop, die voorzitter was van de Sociaaldemocratische Partij (SDP).
David Wijnkoop roept op om het bestuur van de stad en het land over te nemen – geïnspireerd door de revolutie in Rusland, de socialistische revolutie in Duitsland en verwijzend naar de proclamatie van Troelstra.
Na afloop van de bijeenkomst wordt opgeroepen om naar de Oranje-Nassaukazerne aan de Sarphatistraat te gaan. Hier moet de vrijlating van een gevangengenomen kamraad – de secretaris van een die middag opgerichte soldatenraad – worden geëist!
Cavaleriekazerne Amsterdam
Maar eerst komen de demonstranten langs de Cavaleriekazerne. Ze roepen naar de militairen in de kazerne dat ook zij zich bij hen moeten aansluiten. Als de militairen niet reageren, dringt een deel van de groep zich voor de kazernepoort en probeert één iemand met een bijl de ketting van het hek open te breken. Na wat heen en weer geroep, gaat het opeens mis… Vanuit de kazerne wordt er op de demonstranten geschoten. Vier revolutionairen laten het leven en een tiental anderen raakten gewond. Bij de Oranje-Nassau kazerne even verderop kan een tweede schietpartij worden voorkomen. De gebeurtenissen in de Sarphatistraat vormen het hoogtepunt van de revolutie in Nederland.
De poging tot revolutie speelt zich hoofdzakelijk af in Rotterdam, waar de SDAP en de linkse vakbeweging (NVV) een sterke basis hebben, alsmede in Amsterdam. In de provincie, waar vooral christelijke partijen een groot draagvlak hebben, heerst rust. Maar hoe een lont in een kruidvat zich ontwikkelt is niet te voorzien. Wat gaat de uitkomst worden? Een echte revolutie zoals we die in Rusland en Duitsland hebben gezien? Niet erg waarschijnlijk, want ons land kent al sinds 1848 een parlementaire democratie, waar de koning een zeer beperkte macht heeft. Die democratie uit 1848, had zo zijn gebreken, alleen mannen die belasting betaalden hebben dan kiesrecht. Maar toch, de koning heeft geen absolute macht en een parlement is afhankelijk van zijn kiezers. In een kamer waar de SDAP (22% van de zetels) met steun van links-socialisten partijen (3 % van de zetels) een minderheid heeft, voelt het parlement zich vrij zeker van zijn zaak.
Er wordt een hoofdstuk toegevoegd aan de pas vier jaar jonge Vrijwillige Landstorm. Een oproep tot ‘buitengewoon’ vrijwilliger worden bij de Landstorm.
Op de ochtend van 13 november wordt door de Minister van Oorlog de opdracht gegeven om de Vrijwillige Landstorm te mobiliseren. Vrijwilligers bij de Landstorm zijn veelal koningsgezind en niet revolutionair, dus betrouwbaar in deze onzekere tijd waar de revolutionairen het koningshuis willen afschaffen.
De avond ervoor – op 12 november – heeft een Luitenant van de Vrijwillige Landstorm met ca. 30 gewapende manschappen van de Vrijwillige Landstorm (incl. een mitrailleur) stelling genomen in de voortuin van Paleis Noordeinde in Den Haag. De volgende ochtend wordt dezelfde Luitenant: de commandant van de 1e compagnie van het ondertussen gemobiliseerde Vrijwillige Landstormkorps Zuid-Holland West. Ze worden gelegerd in de Koninklijke stallen.
Nog voordat het middaguur is geslagen heeft de Minister van Oorlog een plan van de rechterzijde van de Tweede Kamer goedgekeurd: ‘een beroep doen op de betrouwbare dienstplichtigen (red: militie-, landweer en reserveplichtigen) met groot verlof uit de noordelijke en zuidelijke provincies om vrijwillig onder de wapenen te komen en zich beschikbaar te stellen tot steun van het wettig gezag.’ (J.C. v.d. Does, Als ’t Moet, 1959)
Dit is het startschot voor het ontstaan van de ‘Bijzondere Vrijwillige Landstorm’ die in 1919 formeel bij wet wordt opgericht.
Vrijwilligers uit de provincie
Duizenden dienstplichtigen melden zich aan en haasten zich naar het treinstation om naar Holland te reizen. De dag erna op 14 november komt om 11:30 uur de eerste trein aan in Den Haag met zo’n 600 Friese vrijwilligers. De treinen blijven binnenrijden tot 16 november 18:45 uur. Tussen de 3.000 en 4.000 vrijwilligers zijn alleen al in Den Haag aanwezig. Ook in Rotterdam komen de treinen met vrijwilligers binnen. In andere steden melden zich ook vrijwilligers, zoals in Amsterdam, Utrecht en Arnhem.
Gewone burgers de straat op
Tegelijkertijd dat de Vrijwillige Landstorm zich mobiliseert en een oproep wordt gedaan aan dienstplichtigen met groot verlof zich ‘beschikbaar te stellen tot steun van het wettig gezag’, melden ook Protestantse en Rooms Katholieke vakbewegingen en diverse burgerwachten zich aan. Allen met een gemeenschappelijke vijand: linkse revolutionairen die de staat omver willen werpen en het koningshuis willen afschaffen.
Door ook deze opkomst van niet-militairen, publiceert de regering op 15 november via een legerorder (N 366 d.d. 15 nov. 1918) dat het gebruik van regeringsgezinde verlofgangers alleen onder haar (de regering) gezag en haar verantwoordelijk mag gebeuren.
Voor gewezen militairen bestaat gelegenheid zich aan te melden bij de Vrijwillige Landstorm. Dienstplichtigen van de militie, de landweer en de landstorm, die in het genot van onbepaald (klein) verlof zijn, kunnen zolang zij niet verplicht worden elders op te komen, onder de wapenen komen bij de Vrijwillige Landstorm zonder daarbij een verbintenis aan te gaan. De beoordeling omtrent de aanneming berust bij de daarbij betrokken landstormcommandant.
— Aanhef legerorder 15 nov. 1918 B, no. 366
Op basis van bestaande legerwetten kunnen de vrijwilligers opkomen. Een van de wetten die hiervoor wordt gebruikt is de Landstormwet en het Landstormbesluit. In het Landstormbesluit art. 53, lid 2, staat dat militie-, landweer en reserveplichtigen als ‘buitengewoon vrijwilliger’ toegevoegd kunnen worden aan de landstorm.
De buitengewone vrijwilligers zullen worden vervoerd, bewapend, gelegerd, gevoed en betaald door de regering. En alleen – als het nodig is – op haar bevel de vuurline worden ingestuurd.
In de vijf dagen – die Troelstra geeft aan de Nederlandse regering – komen er heel wat mensen op de been en sneuvelen een aantal revolutionairen.
In tegenstelling tot de bekende grote socialistische demonstraties – zoals bijvoorbeeld die in 1916 – zijn deze dagen elkaars tegenstanders op straat te vinden. Voor- en tegenstanders van de revolutie flyeren met pamfletten.
Naast gewone burgers die een kijkje komen nemen wat er toch allemaal gebeurt in hun stad, lopen binnen een paar dagen tijd heel wat ‘buitengewone vrijwilligers’ van De Vrijwillige Landstorm in de grote steden. Geschat wordt dat meer dan 40.000 protestante en katholieke vakbondslieden zich ook laten zien.
Stapje voor stapje krabbelt Troelstra terug:
De revolutie(poging) is afgelopen…
Het gevaar van een revolutie zoals in Rusland of Duitsland is afgewend. Het Koningshuis en (de vrede in) Nederland zijn gered door het volk zelf. Dit is de overtuiging van de mensen die erbij zijn. Zo ook de vrijwilligers en buitengewone vrijwilligers van de Vrijwillige Landstorm.
De Nederlandse bevolking heeft afgelopen week in spanning geleefd. Het gevaar is geweken, de vlaggen kunnen weer worden uitgehangen.
De burgemeester van Den Haag laat een proclamatie publiceren in de krant dat een teken van dank getoond wil worden door H.M. de Koningin. Er zal een manifestatie gehouden worden op het Malieveld op 18 november om 13:00. Geschat wordt dat er 40.000 aanwezigen zijn.
De grote aanwezigheid van mensen, de vele sprekers. Het is één grote liefdesverklaring aan het koningshuis. Een groot deel van de aanwezige militairen komen vanuit de kazernes in Den Haag, zoals het Garderegiment Grenadiers en Jagers, aanwezige (buitengewone) vrijwilligers van de Vrijwillige Landstorm. Aangevuld met massa’s burgers.
Het lijkt achteraf een goed afgesproken actie die de aanwezige militairen uitvoeren als Koningin Wilhelmina met haar dochter Juliana het Malieveld oprijden met paard en koets. De paarden worden ‘uitgespannen’ en de koets wordt door een groep militairen getrokken over het Malieveld.
Het feesten gaat nog dagenlang door. Zo bezoekt Koningin Wilhelmina meerdere plaatsen in Nederland. Net zoals op het Malieveld om haar dankbaarheid aan het volk te laten zien. De opvoering van ‘de koets zonder paarden’ wordt op 23 november in Amsterdam herhaald als Koningin Wilhelmina de hoofdstad bezoekt. Ook in steden zoals: Delft, Den Bosch, Haarlem, Rotterdam en Utrecht worden optochten en vieringen georganiseerd.
Daarna daalt het stof neer. De Eerste Wereldoorlog is afgelopen, Nederland heeft een revolutiepoging overleeft, maar de dreiging blijft bestaan, gevoed door de revoluties in het buitenland en de revolutionaire toon die Troelstra blijft aanslaan..
Tijdens deze novemberdagen in 1918 worden nieuwe initiatieven ondernomen. Zo wordt er opgeroepen om bij de ‘Vrijwillige Burgerwacht’ te gaan. Dit is ook een organisatie tot de ‘Steun van Wettig Gezag’, net zoals de ‘buitengewone vrijwilligers’ van de Vrijwillige Landstorm. Bij de Burgerwacht kunnen gewone burgers zich aanmelden.
Tijdens het congres van 16/17 november van de SDAP heeft Troelstra namelijk de volgende woorden uitgesproken:
‘Ik heb de machtsverhouding niet juist gezien. Van onzen kant (de revolutionairen) geven we toe. We roepen de regering toe: we erkennen dat gij nog de machtigsten zijn, wij zien, dat gij sterker zijt dan menigeen onder ons heeft gedacht en we geven toe, dat ge uw plaats zult behouden door geweld. Wij geven toe dat, als we die macht willen ontnemen, we niet kunnen steunen op het gehele Nederlandse volk.
— Pieters Jelle Troelstra
Maar, wat vandaag is behoeft morgen niet te zijn…’
Dat de socialisten zich nog niet verslagen voelen, is ook te zien in de spotprenten die zij publiceren in hun eigen kranten.
En de SDAP is niet de enige partij met ‘eisen’. De net opgerichte Republikeinse Partij heeft net zo’n revolutionaire eisenlijst als SDAP dat heeft.
Ook de terugtrekkende Duitse soldaten vormen een mogelijk gevaar. Niet de soldaten zelf, maar de mogelijke verkoop van wapens.
Om de Duitse manschappen zo snel mogelijk naar huis te laten gaan, krijgen ze toestemming om over Nederlands grondgebied terug te trekken vanuit België naar Duitsland: vanaf Maaseik (B), via Roosteren (NL) en Susteren (NL) de Duitse grens over.
De voorwaarde om dit te mogen doen, is dat het Duitse leger ontwapend wordt bij de Nederlandse grens.
In kranten verschijnen berichten dat tegen lage prijzen wapens gekocht worden die afkomstig zijn van de Duitse troepen. Deze wapens kunnen zomaar in verkeerde handen vallen, zoals de revolutionaire socialisten van Troelstra.
Niet alleen in Rusland en Duitsland, maar nu ook in Hongarije, Oostenrijk en Italië zijn er revolutionaire acties gaande. In heel Europa keren miljoenen militairen terug naar huis. Werkeloos en vol met oorlogstrauma’s. Aan welke politieke kant gaan zij staan? Er wordt gevreesd dat het ergste kan gebeuren.
Hoe kunnen wij ons als Nederland voorbereiden als er weer een revolutiepoging wordt gepleegd?
Door de revolutiepoging in november 1918, de spontane opkomst van buitengewone vrijwilligers en het feit dat er een dreiging blijft bestaan, wordt rond de jaarwisseling van 1918/1919 gekeken hoe de regering een blijvende ‘militaire afweerorganisatie’ kan organiseren.
De gedachte is om de Vrijwillige Landstorm te laten voortbestaan en deze uit te breiden met meer vrijwilligers. Al zit aan deze gedachte een probleem, de Vrijwillige Landstorm is een mobilisatie instituut en waar nu naar gekeken wordt kan het beste omschreven worden met de term antirevolutionair instituut.
Er zijn zoveel ‘buitengewone vrijwilligers’ in november 1918 opgekomen, hier moet iets mee worden gedaan, ze moeten het liefst allemaal aan boord blijven. Zo wordt er in december 1918 en januari 1919 gepraat tussen verschillende (oud-)ministers, officieren van het leger en de Inspecteur van de Vrijwillige Landstorm, over hoe dit het beste aangepakt kan worden.
In april 1919 gaan drie Tweede Kamerleden op pad in Nederland om ’toetreding tot de Vrijwillige Landstorm te bevorderen’.
In november 1918 was dit ook op deze manier gebeurd. Door de inspanning van een aantal individuen in noord- en zuid-Nederland zijn er uiteindelijk zoveel vrijwilligers op de oproep afgekomen zich als buitengewoon vrijwilliger te melden.
Zo wordt ook nu gezocht naar lokale mensen met aanzien, die willen meehelpen met nieuwe buitengewone vrijwilligers te vinden. In november 1918 zijn het een klein aantal mensen uit Friesland en Limburg – met bekendheid en aanzien – geweest die ervoor hebben gezorgd dat er zoveel aanmeldingen waren.
Dat moet nu ook gebeuren, wil een organisatie opgericht worden om het revolutiegevaar tegen te gaan. Men kan de organisatie alleen sneller laten groeien door in het hele land, op lokaal niveau, mensen te overtuigen lid te worden. Er worden per provincie ‘kartrekkers’ gevonden die meehelpen te zoeken. Tegelijkertijd worden de huidige vrijwilligers en de buitengewone vrijwilligers van november 1918 benaderd om hen aan boord te houden.
Hierdoor wordt in februari 1919 een melding door deze drie heren gedaan dat er meer dan 20.000 mannen bereid zijn zich aan te melden als vrijwilliger om Steun te geven aan het Wettige Gezag mocht zich weer een revolutie voordoen zoals in november 1918.
Tegelijkertijd dat de drie heren Nederland afreizen, krijgt de Inspecteur van de Vrijwillige Landstorm van dat moment – kolonel G.C.A. Fabius – de opdracht een militaire organisatie voor te bereiden op basis van de legerorder van 15 november 1918 B, no. 366.
Voor gewezen militairen bestaat gelegenheid zich aan te melden bij de Vrijwillige Landstorm. Dienstplichtigen van de militie, de landweer en de landstorm, die in het genot van onbepaald (klein) verlof zijn, kunnen zolang zij niet verplicht worden elders op te komen, onder de wapenen komen bij de Vrijwillige Landstorm zonder daarbij een verbintenis aan te gaan. De beoordeling omtrent de aanneming berust bij de daarbij betrokken landstormcommandant.
— Aanhef legerorder 15 nov. 1918 B, no. 366
Kolonel Fabius krijgt de opdracht om maatregelen te treffen, zodat er genoeg buitengewone vrijwilligers kunnen toetreden tot de organisatie.
Dit alles werd door kolonel Fabius in kernachtige woorden omschreven in de richtlijnen voor de vrijwilligers:
“Verzamelt u, in uniform gekleed, in kleine en daarna in grote groepen, als ge weet of maar bemerkt dat de regering u nodig heeft. Zodra ge tot een groep verenigd zijt gaat er kracht van u uit, ook al zijt ge niet in het bezit van geweer en patronen.
Waarschuwt elkander, spreekt een en ander vooraf af. Begeeft u in groepen naar de u bekendgemaakte plaatsen, waar de geweren en patronen worden uitgereikt.
Tart niet uit, prikkelt niet, bedenkt, dat ge zeer waarschijnlijk te maken hebt met verdoolden. Mochten de verdoolden het wagen ondanks waarschuwingen een aanslag te doen op het gezag der regering, die de overgrote meerderheid des volks vertegenwoordigt, gehoorzaamt dan ook aan de bevelen van het wettig gezag, hoe ernstig die ook mogen zijn.
Bedenkt wat het zeggen wil als de revolutionairen zouden winnen. Zij erkennen openlijk aan te sturen op een mensenleven-lange bittere ellende, vol burgeroorlog en wreedheid, waarin geen levenszekerheid kan heersen. Tegenover die afgrond voor ons volk past slechts krachtige aaneensluiting der meerderheid. Duldt geen overrompeling van een kleine minderheid revolutionairen…
…Tenslotte dit: denkt eraan, dat niet alle vuurspuwende bergen vooraf waarschuwen. Blijft dus waakzaam. Verslapt niet!”
— KOLONEL G.C.A. FABIUS
In 1920 wordt de benaming van buitengewone vrijwilligers – zij die aan de oproep gehoor gaven in november 1918 – veranderd in bijzondere vrijwilligers:
“Voor hen, aan wie op grond van L.0. 1918, B no. 366 vergund is, onder de wapenen te komen bij den vrijwilligen landstorm, eindigt het verblijf onder de wapenen tegelijk met den werkelijken dienst van het onderdeel van den vrijwilligen landstorm, waarbij zij zijn opgekomen of zooveel vroeger of later, als de Minister van Oorlog op mogelijke verzoeken van belanghebbenden zal beslissen. De nietbedoelde dienstplichtigen en tot het reserve-personeel behoorenden worden, ter onderscheiding van de tot den vrijwilligen landstorm behoorenden, aangeduid als „bijzondere vrijwilligers”
— BESCHIKKING VAN DEN MINISTER VAN OORLOG VAN 20 FEBRUARI 1920, II afd., no. 146. (LEGERORDER 146.), no. 110.)
Als teken van dank krijgen de buitengewone vrijwilligers van november 1918 een eerbewijs van de Nationale Landstorm Commissie voor hun inzet.